De acceptatie van de homo en de hoer
Hoe geaccepteerd zijn homoseksualiteit en prostitutie in onze hedendaagse samenleving? Is er sinds de seksuele revolutie van de jaren zestig en zeventig eigenlijk wel zoveel veranderd?
Laurens Buijs
Augustus 2015
Foto: Robin van Lonkhuijsen/ANP
Dit stuk verscheen in aangepaste vorm ook in Sociologie Magazine.
“Ik heb nooit kunnen achterhalen wie die term [seksuele] revolutie heeft uitgevonden. En nee, ik zou het woord revolutie in dit verband ook zeker niet onderschrijven. Ik geloof niet dat er zoveel veranderd is, en zo snel veranderd is, dat er van een revolutie zou kunnen sprake zijn. Er zijn veel dingen waarvan ik de indruk heb dat er alleen maar wat makkelijker over wordt gepraat, en dat het in het gedrag van mensen niet zo verschrikkelijk veel uitmaakt.” Dit zei Mary Zeldenrust-Noordanus, terugblikkend op haar periode als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming. De NVSH had op haar hoogtepunt meer dan 200.000 leden, en was daarmee een invloedrijke factor in de seksueel roerige ‘sixties’ van de vorige eeuw.
Het is opmerkelijk dat de belangrijkste voorvechter van de seksuele revolutie in Nederland de term revolutie verwerpt. Wij zien deze revolutie nu vaak als het moment waarop een radicale breuk met het verleden werd geforceerd; ouderwetse religieuze taboes zouden overboord zijn gegooid om onszelf seksueel te bevrijden. En er is duidelijk ook veel veranderd, zo blijkt alleen al uit de enorme juridische en politieke successen van de homobeweging. En bijvoorbeeld ook uit de legalisering van prostitutie, die in 2000 voltooid werd met de opheffing van het bordeelverbod.
Maar heeft de revolutie Nederland nu ook in de praktijk zo seksueel vrijzinnig gemaakt? Dat is nog maar de vraag. Ik heb de laatste jaren onderzoek gedaan naar de manier waarop wij in onze samenleving betekenis geven aan homoseksualiteit en prostitutie. Zo deed ik in 2008 onderzoek naar de motieven van daders van antihomogeweld, en doe ik sindsdien ook regelmatig onderzoek naar Project 1012, het beleidsplan waarmee de stad Amsterdam het wereldberoemde Wallengebied herstructureert. In deze verschillende onderzoeken ben ik een opvallende parallel tegengekomen, die mij heeft overtuigd van het gelijk van Zeldenrust. Zowel over homoseksualiteit als over prostitutie zijn Nederlanders opmerkelijk dubbelzinnig.
Nederlanders zijn dubbelzinnig in hun opvattingen over homoseksualiteit: er is grote steun voor het feit dat homo’s uit de kast kunnen komen en kunnen trouwen — niet alleen onder de bredere bevolking, maar opvallend genoeg ook onder daders van geweld. Tegelijkertijd verwachten met name mannen dat homo’s niet te vrouwelijk, niet te seksueel, niet te zichtbaar zijn, en precies deze aspecten blijken belangrijke triggers van antihomogeweld. Op het gebied van prostitutie blijkt de dubbelzinnigheid uit beleid: Nederland was een van de eerste landen die prostitutie legaliseerde, maar lokale beleidsmakers gaan nog altijd repressief met het onderwerp om. Zij ontwikkelen beleid vanuit de aanname dat (de meeste) sekswerkers gedwongen worden, zonder met sekswerkers te spreken en hen bij het beleid te betrekken.
Is dit wellicht wat Zeldenrust bedoelt met dat er ‘makkelijker over gesproken wordt’, maar dat de praktijk intussen ‘niet zo veel, zo snel verandert’? Mijn stelling is dat deze discrepantie tussen woord en daad voortkomt uit het feit dat het denken over vrijheid en vooruitgang van de seksuele revolutie geen breuk is met het verleden, maar juist een continuering van een eeuwenoud misverstand dat teruggaat tot de Verlichting.
Vooruitgang wordt sindsdien vaak gedefinieerd als het vervangen van subjectieve emoties door rationele kennis. Pas als de rationaliteit de menselijke subjectiviteit overwint, zouden mensen keuzevrijheid hebben die hen vrij en modern maakt. Op deze manier zijn we de seksuele revolutie ook gaan zien: een seksuele bevrijding als resultaat van het feit dat we zouden hebben afgerekend met een verleden van traditionele en religieuze taboes.
Deze ‘vooruitgangslogica’ heeft grote invloed op ons huidige denken over de emancipatie van homo’s en hoeren. Die invloed pakt in beide gevallen wel anders uit, omdat er een fundamenteel verschil zit in hoe we naar deze vormen van seksualiteit kijken. Homoseksualiteit zijn we in het Westen gaan zien als ‘iets wat je bent’, een aangeboren eigenschap. Dat maakt de homo die uit de kast komt volgens de vooruitgangslogica al snel een held, omdat hij zijn natuur boven traditionele normen en waarden zou verkiezen en zo per definitie ‘voor zichzelf kiest’; hij is vrij. Prostitutie daarentegen zien we als ‘iets wat je wordt’, een verworven eigenschap. Dat maakt dat de vrouw die hoer is volgens de vooruitgangslogica steeds haar vrijheid moet ‘bewijzen’: is zij niet ten prooi gevallen aan een pooier — de belichaming van traditionele normen en waarden, dwang en onvrijheid?
Dit klinkt voor ons allemaal erg logisch, maar toch is deze manier van denken beperkend. De beperkingen blijken bijvoorbeeld uit de kloof tussen woord en daad waar Zeldenrust ook al op wees. De Nederlandse tolerantie is voor een groot deel een ideologisch spel — het is een ‘morele tolerantie’ die ertoe leidt dat bepaalde ‘goede’ maar nauwe uitingsvormen van seksualiteit worden omarmd, terwijl vele andere bij voorbaat worden ontkend of verworpen als ‘slecht’. Deze ideologische polen zijn dichotoom (want ze gaan uit van goed versus slecht) en niet verankerd in de praktijk (want ze vertrekken van een ideologie).
Precies deze discrepantie tussen woord en daad wordt door sociologen al jarenlang gevonden in onderzoeken naar seksualiteit. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het afzetten tegen nichterigheid ook onder jongens die ideologisch voor homo-emancipatie zeggen te zijn in de praktijk een efficiënte manier is om mannelijke status te verkrijgen. Tegelijkertijd blijft het afzetten tegen ‘sletterig gedrag’ onder meisjes die zich identificeren met de waarden van de seksuele revolutie in de praktijk een populaire manier om vrouwelijke status te verwerven. Dit soort heteronormatieve disciplinering ligt ten grondslag aan het risico dat homo’s vaak ervaren om ‘te zichtbaar’ te zijn, en de vrees van veel sekswerkers dat zij bij het minste of geringste gestigmatiseerd worden als slachtoffer.
Deze paradoxen zijn op te lossen door op een andere manier over seksualiteit en emancipatie te leren denken. Ongetwijfeld heeft homoseksualiteit ook een biologische achtergrond, en natuurlijk zijn er sekswerkers die gedwongen worden. Maar het gaat te ver om te zeggen dat homoseksualiteit alleen gaat om het luisteren naar je aangeboren natuur, terwijl prostitutie alleen gaat om in complete vrijheid genomen keuzes.
Invloedrijke stromingen in de sociologie en antropologie leren ons dat het een misvatting is om naar samenlevingen te kijken als een verzameling al dan niet rationeel handelende individuen. Zij beargumenteren dat mensen hun handelen baseren op rollen die zij weliswaar deels zelf kunnen invullen, maar die voor een belangrijk deel door de samenleving worden aangereikt. Met andere woorden: in sociale zin ‘word je homo’ door ‘homo te doen’, en ‘word je sekswerker’ door ‘sekswerk te doen’. Omdat homoseksualiteit en prostitutie op vele manieren te ‘doen’ zijn — er bestaan verschillende ‘seksuele scripts’ naast elkaar, zoals dat in genderstudies wordt genoemd — bestaat er ook een breed scala aan subculturen en grijze gebieden.
Denk bijvoorbeeld aan mannen die zich hetero noemen maar zich onder bepaalde omstandigheden laten verleiden tot homoseksueel gedrag. Zijn zij per definitie onvrije homo’s die in de kast gevangen zitten, of is dit een van de vele manieren om hun rol als heteroseksueel juist te bevestigen? Denk ook aan vrouwen die in sekswerk de enige mogelijkheid zien om geld te verdienen waarmee ze niet alleen zichzelf, maar ook hun familie kunnen onderhouden. Zijn zij per definitie slachtoffer van onvrijwilligheid, of is dit een van de vele manieren om hun rol als onafhankelijke vrouw juist te bevestigen?
Wat het antwoord ook is, het dichotome fundament van de vooruitgangslogica neemt in elk geval de ruimte weg om deze vragen serieus te stellen en te beantwoorden. Zo blijken opvallende dwarsverbanden te bestaan tussen twee symbolische figuren die meestal in isolement worden bestudeerd. Zowel de homo als de hoer worden beoordeeld aan de hand van idealen over keuzevrijheid, terwijl een divers scala aan concrete uitingsvormen van beide seksualiteiten daartoe moeilijk te reduceren zijn. Onder een dikke laag ideologie die seksuele vrijheid zegt te propageren blijven traditionele rolpatronen intussen voortbestaan, waardoor ook moeilijk over een breuk met het verleden gesproken kan worden.
Het is de hoogste tijd dat we leren ons oordeel over seksualiteit uit te stellen, en onze blik eerst te richten op de praktijk. Dan wordt duidelijk hoe zinloos het is om te trachten de enorme diversiteit in seksuele scripts in een dichotomie te vangen, en hoe ‘empowering’ het kan werken om deze scripts op je eigen manier in te vullen en te herschrijven. Pas als iedereen een kans heeft gehad zijn of haar verhaal te vertellen en daarin gehoord te worden, ontstaat het juiste moment om te beslissen welke seksuele gedragingen we een plek willen geven in ons midden. Weg met de vooruitgangslogica; dan zou zelfs volgens Zeldenrust van een echte revolutie sprake zijn.
Dit stuk verscheen in aangepaste vorm in Sociologie Magazine (nummer 3, 2015)